Met een groep collega’s werkten we tijdens een workshop Holocausteducatie met bronnen die een zeer expliciet beeld gaven van de gruwelijkheid van de massamoord. Brieven en dagboeken uit de eerste hand die vertelden over mishandeling, minachting en moord. Terwijl één van mijn collega’s tot tranen toe geroerd was, ontspon zich een gesprek over de realiteit van de Holocaust. De Holocaust wàs gruwelijk en genadeloos, hard en smerig. Wat delen we daarover in onze educatieve programma’s? Is het voor jongeren te gruwelijk? Doet het recht aan de slachtoffers om de allerlaatste ontmenselijking tot in detail te beschrijven? Moeten we met jongeren niet juist ook verhalen delen, waarin nog hoop is, waarin niet alle medemenselijkheid is verdwenen? Maar doe je daarmee recht aan de realiteit van wat er gebeurd is?
Gedenkstätte Bergen-Belsen
Een tijdje later organiseerden we voor Pabo-studenten een reis naar de Gedenkstätte Bergen-Belsen. In de tentoonstelling over de geschiedenis van dit kamp bevinden zich, achter een zwart gordijn, de beelden van na de bevrijding: de duizenden slachtoffers die in massagraven werden verzameld. De studenten waren vanzelfsprekend zeer ontdaan door deze film. Sommigen hadden zich nooit gerealiseerd dat dit de realiteit van de kampen was. Vanzelfsprekend zouden ze deze afbeeldingen nooit in hun eigen groep 8 kunnen laten zien. Maar wat deed het met henzelf en hun mensbeeld om zo met de geschiedenis geconfronteerd te worden?
Gruwelijke foto’s
Het afplakken van vier foto’s uit Auschwitz in de tentoonstelling ‘De Jodenvervolging in foto’s’ in het Holocaust Museum in oprichting, leidde in april dit jaar tot een controverse. Ik sprak hier met een docent van een bezoekende school over. Hoewel het bij de keuze van de conservatoren met name ging om het gegeven dat de foto’s niet pasten binnen de context van het museum, was het onderwerp van het gesprek vooral: wat toon je wel en wat toon je niet? De docent met wie ik sprak was vóór het delen van gruwelijke foto’s en verhalen met zijn leerlingen om ze te ‘raken’ en duidelijk te maken hoe groot en afgrijselijk de Holocaust was. De leerlingen konden deze verhalen goed aan, was zijn ervaring.
Het Verscholen Dorp
Wat vertel en vertoon je wel en wat niet? Deze vraag kwam weer bij me op naar aanleiding van de herdenking van de ontdekking van het Verscholen Dorp bij Vierhouten, op 29 oktober van dit jaar 75 jaar geleden.
De schuilplaats in de bossen bestond uit negen hutten, boven- en ondergronds. Tussen februari 1943 en oktober 1944 bood het ‘dorp’ onderdak aan tientallen onderduikers. Op zondagavond 29 oktober 1944 stuitten twee jagende SS-ers op een jonge man die van het ene bosvak naar het andere overstak. Vlak daarvoor hadden ze al het geluid van zagen en houtkappen gehoord. De SS-ers besloten, na een kort verhoor, versterking te halen. Hierdoor kon het grootste deel van de onderduikers die op dat moment in het dorp verbleven ontsnappen. Acht mensen werden opgepakt. De eerste drie in het ‘dorp’: Hartog Speijer, Arend Meijers en zijn zesjarige zoontje Johnny. Ze waren wel op tijd ontkomen, maar teruggekeerd naar het kampement om wat spullen op te halen. De hele nacht hielden de Duitsers de wacht. In de ochtend zag een van hen een ree en schoot het dood. Daardoor dachten Arnold en Louisa de Leeuw en hun zoon Johan dat ze waren ontdekt en kwamen tevoorschijn. Als laatste werd een eindje verderop het uitgeputte echtpaar Gompes-Schoonheid, dat op een heuveltje was achtergebleven, ontdekt. Alle arrestanten werden overgebracht naar een tijdelijke gevangenis en daar opgesloten.
Mevrouw Kaatje Gompes-Schoonheid (66 jaar) stierf in de nacht van 30 op 31 oktober als gevolg van insulinegebrek en uitputting. In de ochtend werd haar lichaam naar buiten gebracht en in een pas gedolven kuil gelegd. Haar man Max Gompes (73 jaar) moest naast deze kuil gaan staan, waarna een handgranaat naar hem werd geworpen.
De laatste zes gevangenen moesten teruglopen naar het Verscholen Dorp. Ieder had een schop op de rug, om daar hun eigen graf te graven. Onderweg zakte mevrouw De Leeuw in elkaar. Haar zoon Johan (29 jaar) en Arend Meijers (45 jaar) gebruikten hun schop als wapen tegen hun bewakers en probeerden te vluchten. Johan werd direct neergeschoten. Arend Meijers werd geraakt, maar kon ontkomen. Toen hij zijn zoontje Johnny heel hard ‘papa’ hoorde roepen, is hij teruggekeerd. Er werden drie kuilen gegraven en daarin moesten Arnold de Leeuw (58 jaar), Arend Meijers en Johnny Meijer gaan liggen. Ze werden een voor een doodgeschoten, de zesjarige Johnny als laatste.
De rol van een educatief medewerker
De Holocaust was de verwoestende uitkomst van antisemitisme, ontmenselijking en vervolging. De verhalen die daarbij horen blijven schokkend en niet te bevatten. Terwijl in het museum van kamp Westerbork bewust geen gruwelijke beelden getoond worden, delen we wel deze verhalen met leerlingen vanaf het voortgezet onderwijs en met studenten. Omdat het gebeurd is. Omdat het duidelijk maakt voor welke immense dreiging de onderduikers in ‘het Verscholen Dorp’ zich verscholen. Omdat de wijze waarop ze vermoord werden, deel uitmaakt van de biografie van de slachtoffers. Het is de rol van de educatief medewerker om deze hele biografie op een verantwoorde wijze te belichten, met daarin aandacht voor alle aspecten. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel uitmaken van de geschiedenis van de Jodenvervolging.
- Christel Tijenk, hoofd educatie