Er was in de steden geen plek voor de Zigeuners
en op het platteland moordden ze, vermoordden ze ons.
Wat moesten we doen? We gingen met de Zigeunerkinderen naar het bos,
ver het bos in, zodat de Duitse honden ons niet zouden vinden.
(Papusza, uit ‘Droevig lied’, 1951)
75 jaar geleden ging het jongetje Zoni Weisz uit Zutphen bij zijn tante in Vorden logeren. Het redde zijn leven.
Van de geschiedenis, de cultuur, en de genocide op de Sinti en Roma weet ik niets, bijna niets. Pas een paar jaar geleden, in 2013, ontdekte ik het werk van de Poolse Roma-dichteres Papusza (Bronisława Wajs), over wie datzelfde jaar een film en een biografie verschenen. En als vervolg daarop las ik de roman Zoli van Column McCann, die losjes op het leven van Papusza is gebaseerd.
Maar dat het leven en lot van een Sinti-familie zich op een steenworp afstand van mijn huis heeft afgespeeld, aan de Laarstraat in Zutphen, daarvan had ik geen idee. Daarvoor moest ik het boek Zoni. De vergeten Holocaust. Mijn leven als Sinto, ondernemer en overlevende lezen. Daarin beschrijft Zoni Weisz zijn indrukwekkende levensverhaal en het lot van de Sinti en Roma tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de Porajmos, de verslinding, het Roma-equivalent van de Holocaust, werden naar schatting 500.000 Sinti en Roma in de kampen vermoord. Zoni Weisz ontkwam als door een wonder aan dit lot.
Zoni groeide op langs de weg. Net als de andere 3500 Sinti in Nederland trok het gezin Weisz voor de oorlog rond in een woonwagen van 5,5 bij 2,2 meter. Asociaal, onbetrouwbaar, dieventuig: dat is het beeld dat ‘zigeuners’ toen opriepen. En trouwens: zelf las ik rond 1970 als kind het boek (geleend uit onze gereformeerde dorpsbibliotheek) Mariska, de circusprinses, waarin Mariska door zigeuners van haar ouders werd gestolen en verkocht aan een succesvolle circusdirecteur. Het plaatje van de zigeunerin die Mariska in een kist in haar woonwagen verstopte, joeg me ’s nachts de stuipen op het lijf. (Mijn jongere zusje trouwens, van de stoere soort, wilde niets liever dan er vandoor in die kist, op naar een spannend leven als circusprinses. Maar dat is iets voor een andere blog).
In de oorlog trekken donkere wolken zich samen boven de Sinti en Roma. Rondtrekken wordt door de Duitsers verboden. Vader Weisz voelt het gevaar naderen, en in 1943 brengt hij zijn gezin onder in een huis. Als gadje (burgers) vestigen ze zich aan de Laarstraat 85 in Zutphen – het huis waar eerder de Joodse slager Mendel en zijn gezin is weggehaald. Dan breekt die zwartste dag aan. Tijdens een landelijke razzia in de vroege ochtend van 16 mei 1944 worden alle ‘zigeunerachtigen’ opgepakt en naar Westerbork gedeporteerd. De Zutphense politie haalt het gezin Weisz aan de Laarstraat op.
Een wonder: die nacht mag het jongetje Zoni in de wagen van zijn tante en haar zeven kinderen in het naburige Vorden logeren. Hij vindt het heerlijk, na maanden heimwee slaapt hij weer in een wagen, het voelt alsof hij weer thuis komt. Puur geluk dat één nacht duurt. Een paar uur nadat zijn ouders, zusje en broertje zijn weggehaald, bereikt het rampzalige bericht van de razzia Vorden. Tante besluit met de kinderen te vluchten. Een paar dagen zwerven ze door de bossen, soms vinden ze onderdak bij boeren. Maar tante, in haar eentje verantwoordelijk voor zeven kinderen, weet dat ze dit nooit vol zal houden. Ze besluit zich aan te geven en meldt zich, met de kinderschaar, op het politiebureau. Dat brengt de veldwachters in de problemen: deze situatie is niet in hun instructies beschreven. Ze beginnen te telefoneren en komen te weten dat het ‘Zigeunertransport’ die ochtend vanuit Westerbork naar Auschwitz zal vertrekken. Het kleine gezelschap wordt door drie agenten naar Assen gebracht, waar de trein Westerbork-Auschwitz een tussenstop zal maken om het Vordense groepje op te pikken.
Een tweede wonder: die ene goede politieagent. ‘Als ik een teken geef, moeten jullie rennen voor je leven.’ Zat hij bij het verzet? Had hij een plan? Is ooit achterhaald wie hij was? Het moet in een flits zijn gegaan: de trein met de goederenwagons Westerbork-Auschwitz, 245 Sinti en Roma aan boord, schreeuwende soldaten, honden, angst en chaos; de personentrein die tegelijkertijd stopt aan de andere kant van het perron, de agent die een teken geeft, Zoni, zijn tante, zijn neven en nichtjes die beginnen te rennen en zich in de personentrein verstoppen. Het laatste wat Zoni ziet, is het lichtblauwe jasje van zijn zusje. Het laatste wat hij hoort, is de stem van zijn vader, die zijn naam roept.
Van de 245 Sinti en Roma die op die dag worden gedeporteerd, komen er slechts 31 terug. Ook de ouders, zusjes, en het broertje van Zoni worden vermoord. Zoni zal met horten en stoten zijn leven opbouwen. Hij wordt een internationaal vermaard bloemist en een belangrijke woordvoerder van de Sinti en Roma. Hij zal de Verenigde Naties en de Bundestag toespreken, hij gaat met schoolklassen in gesprek, en hij schrijft zijn boek. Over de vergeten Holocaust, de Porajmos, die we nooit mogen vergeten.
De Porajmos werd zondag in Westerbork herdacht. Ook werd ook de tentoonstelling Opgejaagd geopend over de vervolging van Sinti en Roma tijdens de Tweede Wereldoorlog. Deze is te zien tot en met 22 september.
Gerdien Verschoor
Deze blog is ook te lezen op de website van Gerdien Verschoor.