In 1947, net twee jaar na de oorlog, richtte men in Auschwitz de gedenkplaats op en opende het museum. Het is nu 75 jaar geleden, maar vanwege de oorlog in buurland Oekraïne werd dit niet uitgebreid gememoreerd. Op het laatste moment besloot de organisatie van het museum er toch bij stil te staan met een symposium over de toekomst van oorlogs- en herinneringsmusea. Ik ontving op mijn eerste werkdag een uitnodiging en besloot te gaan. Dit was immers een goede gelegenheid om mijn nieuwe internationale collegae te ontmoeten en van hen te leren.
Als het vliegtuig in Krakau landt, zie ik een grote groep soldaten zitten op het veld langs een van de landingsbanen en er staan meerdere Oekraïense vliegtuigen geparkeerd op de luchthaven. Eén van de eerste dingen die een conservator van het museum me later die dag vertelt, is dat ze erg bang zijn voor een inval van Rusland.
Het is niet mijn eerste bezoek aan Auschwitz, dus weet ik ongeveer wat me te wachten staat. Ruim tien jaar geleden ging ik als nabestaande en onderging het bezoek als ontzettend zwaar, maar zeer belangrijk. Nu kom ik als professional. Maar maakt dat wat uit? Ik ben immers allebei. Ik besluit om niet in te tekenen voor de algemene rondleiding, maar een bezoek te brengen aan het museumdepot om de collecties te bekijken. Met een kleine groep krijgen we kasten vol met kleding, tal van kleine voorwerpen en heel veel koffers te zien, die zorgvuldig worden gerestaureerd en geconserveerd. Pas sinds een paar jaar doet men uitgebreid onderzoek naar de herkomst van de koffers en proberen ze meer te weten te komen over de mensen die ze ooit meenamen naar deze gruwelijke plek. Daardoor kunnen er ook andere voorwerpen en verhalen aan elkaar worden verbonden. Ik zie een paar kleine, rode kinderschoentjes liggen. Doordat ze deze hebben weten te linken aan een koffer van de ouders, werd duidelijk van welk kind deze schoentjes waren geweest. Mij ontroert niet alleen het beeld van deze onschuldige schoentjes, maar ook de gedrevenheid van de onderzoekers die met dit werk de herinnering aan al die mensen, aan al die kinderen beter mogelijk maakt.
De kunstcollectie van Auschwitz bestaat voor een deel uit duizenden tekeningen, portretten en schetsen van situaties in het kamp, die in de oorlog gemaakt zijn. Het is ongelofelijk om te zien hoe gevangengenomen kunstenaars met zeer beperkte middelen, een gevonden potloodstompje, een stukje papier of iets wat erop lijkt, in staat zijn geweest om deze indringende werken te maken. Het zijn getuigenissen, monumenten en aanklachten tegelijk, die bedoeld lijken om de wereld te vertellen wat er hier gebeurd is. De zorgvuldig getekende portretten snijden je door de ziel.
Ook hangen er een paar schilderijen met negentiende-eeuwse afbeeldingen, zoals jachttaferelen, die in opdracht van de nazi’s in het kamp gemaakt zijn.
Een ander deel van de collectie is na de oorlog getekend en geschilderd, sommige vlak daarna, in een poging om vast te leggen hoe het was in het kamp, echter met betere middelen, zoals doeken met olieverf.
We sluiten het bezoek aan het depot af en ik dwaal door Auschwitz I. Het is snikheet en broeierig weer. In de verte hoor ik onweer en de lucht kleurt donkergrijs.
In een van de gebouwen is het Israëlisch paviljoen gevestigd. Ik betreed het bakstenen gebouw. In de hal staat op de muur ‘ani ma’amim’ geschreven in Pools, Hebreeuws en Engels. I believe. Ik geloof. Het is de titel van een gebed met de dertien geloofsbeginselen van het Jodendom opgeschreven door Maimonides. Ik hoor het gebed klinken uit de zaal, schitterend gezongen door een a-capellakoor. In de ruimte worden op drie wanden foto’s en filmbeelden geprojecteerd. Ik zie talloze familiefoto’s met de namen eronder, kiekjes en portretten, lachende mensen op feestelijke bijeenkomsten, bruidsparen, uitstapjes naar zee. Het zijn flarden van levens uit Nederland, Polen, Oostenrijk, Duitsland. Uit heel Europa. Ik kijk naar deze families en vermeng ze in mijn hoofd met de foto’s van onze familie. Ik kijk naar wie we waren vóór de grote ramp. Vrolijke, gewone mensen. Levende mensen.
Huwelijk van Elja Ricardo en Coba Jessurun, 7 mei 1939. Uit het familie-archief van Bertien Minco.
De boodschap van de Israëlische makers van dit paviljoen is dat het laten zien van deze scenes uit het dagelijks leven een belangrijke manier is van herdenken. Je geeft daarmee de slachtoffers niet alleen hun gezicht, maar ook hun menselijkheid terug.
Als ik de zaal verlaat en de trap op wil gaan zie ik al foto’s van de kampen hangen en aarzel ik een moment. Dan komt er een bericht binnen op mijn telefoon van de Poolse meteorologische dienst en word ik gewaarschuwd voor noodweer en gesommeerd naar huis te gaan. Ik ga snel het paviljoen weer uit en maak dat ik wegkom uit Auschwitz I en steek de weg over naar het hotel in het stadje Oswieçim.
Bertien Minco
Directeur Herinneringscentrum Kamp Westerbork