Bijzondere schenking
donderdag, 30 juli 2020Afgelopen week kregen we een bijzondere schenking: een blauwe overall met scharlaken schouderstukken. Het werd ooit gedragen door een Joodse kampgevangene, die als strafgeval in kamp Westerbork terecht kwam. Een strafgeval was een Jood die in de ogen van de Duitse bezetter een daad van verzet had gepleegd. Meestal ging het om onderduik of het niet dragen van een Jodenster.
Na arrestatie, verhoor en een kort verblijf in een gevangenis ergens in Nederland, volgde voor deze strafgevallen een transport naar kamp Westerbork. Bij binnenkomst in het met prikkeldraad en wachttorens omgeven kamp leverden de strafgevallen hun kleren in. Zij kregen daarvoor in de plaats een overall met schouderstukken. Deze nieuwe gevangenen, die in de strafbarakken werden ondergebracht, werden als ‘vluchtgevaarlijk’ beschouwd. De rode lap op de schouders diende als een soort schietschijf. Om de herkenbaarheid nog meer te vergroten droegen deze mannen en vrouwen een armband met daarop de letter ‘S’ gedrukt.
Lang bleven deze strafgevallen meestal niet in het kamp. Vaak gingen ze met het volgende of daaropvolgende transport naar een vernietigingskamp ergens in Polen. Slechts een enkeling wist in kamp Westerbork van zijn ‘S’ af te komen en werd naar een woonbarak in het ‘gewone’ kamp overgeplaatst. In beide gevallen werd de overall weer ingeleverd en werden de kleren, die de gevangenen bij binnenkomst droegen weer teruggegeven. Dit proces ging door tot het laatste transport naar Auschwitz dat op 3 september 1944 kamp Westerbork verliet.
In het voorjaar van 1945 werden de overalls gebruikt voor een groep niet-Joodse politieke gevangenen. Het waren vrouwen uit het verzet, die vanuit verschillende gevangenissen in het Oosten en Noorden van het land naar kamp Westerbork waren overgebracht. De laatste groep kwam begin april vanuit de stad Groningen. Elke vrouw leverde haar kleren in voor een overall. Op de rug van de overall werden cijfers genaaid van rood parachutes-stof. De groep uit Groningen kreeg de nummers 100 tot en met 116. Het waren de laatste nummers die werden vergeven. Mevrouw A. Bonninga-Dijkstra kreeg nummer 110. Als koerierster was zij opgepakt en had zij weken in de gevangenis aan de Hereweg te Groningen doorgebracht.
’s Avonds op 11 april, nog geen etmaal voor de bevrijding van kamp Westerbork werden de vrouwen met de laatste bewakers van het kamp geëvacueerd. Over hun lot gingen allerlei geruchten. Via verschillende dorpen in Drenthe, langs Assen, Haren en Groningen volgde de stoet een route richting Leeuwarden. De Canadese bevrijders waren niet ver weg. De Duitse bewakers voelden de druk en lieten de gevangenen bij Visvliet in de steek. De vrouwen werden vervolgens in een boerenschuur in Grijpskerk ondergebracht. Mevrouw Bonninga verbleef nog drie dagen in Grijpskerk. Ze vierde feest en hielp mee met het oppakken van NSB’ers. Ook was ze betrokken bij het kaalknippen van de zogenaamde ‘moffenmeiden’. Na drie dagen besloot ze terug te gaan naar de stad Groningen. Als kledingstuk droeg ze de overall met het nummer 110.