Stad op de heide

Hoewel de vooruitzichten van de gevangenen somber waren, werd er met name in 1943 – 1944 alles aan gedaan om kamp Westerbork niet op de laatste halte aan de weg naar de vernietiging te laten lijken. Desondanks was het leven van alledag er zwaar. In de meeste barakken was nauwelijks ruimte. Niemand kon zich eens terugtrekken. De hygiëne liet alles te wensen over. Aan luizen en vlooien geen gebrek. De bewoners leefden op elkaars lip. 

Etty Hillesum: 'De grote, ten hemel schreiende nood van Westerbork begint eigenlijk pas in de kolossale, in der haast gebouwde barakken, in die volgepakte mensenloodsen van tochtig latwerk waar onder een laag hangende hemel van het drogende wasgoed van honderden mensen de ijzeren britsen driehoog opgestapeld staan.'

Leven als in een normaal dorp
Het kamp moest zoveel mogelijk functioneren als een normaal dorp. Wie een baantje had kon van dubbel geluk spreken. Niets was erger dan doelloos door de modder van het kamp lopen. Iedereen kon je vertellen dat wie niks om handen had, het eerst kon instappen. Er waren cursussen en men kon er sporten. Zelfs winkelen was mogelijk. Het kamp had zijn eigen geld. Daarmee kon je in het Lagerwarenhaus en de Lagerkantine terecht. Er was een wisselkantoor waar het laatste 'gewone' geld voor de biljetten van kamp Westerbork ingewisseld kon worden. In de registratiebarak werden met grote regelmaat revuevoorstellingen en concerten gegeven en toneelstukken opgevoerd.

Voor de kinderen leek het kamp nog normaler dan voor de volwassenen. Ze moesten, net als thuis, naar school. Eigenlijk was Westerbork zijn tijd vooruit. Voor de kinderen van 1 tot 6 jaar liepen crèche en kleuterschool in elkaar over. Voor de oudere kinderen gold een leerplicht tot 15 jaar. Zo leidden de jongste kampbewoners overdag een leven dat zo normaal mogelijk leek. Doordat docenten iedere week konden worden weggevoerd, was ook het onderwijs afhankelijk van de binnenkomende en uitgaande transporten.

Ziekenhuis in kamp Westerbork
Bijzonder in kamp Westerbork was de ziekenzorg. Veel Joden werkten voor de oorlog als chirurg, arts of tandarts. Een baantje in de verpleging was zó gewild dat met gemak het beste personeel uitgezocht kon worden. Op een gegeven moment beschikte het ziekenhuis over 1.725 bedden, 120 artsen en 1.000 man of vrouw aan personeel. De patiënten hadden over de zorg niets te klagen, maar de dreiging van de transporten bleef. ‘Hoe zulk een zaal er om half 9’ - op de ochtend van het transport - ‘uitziet is niet te beschrijven’. ‘Ieder mag maar 15 kg inclusief één deken meenemen.’ Zo schrijft verpleegkundige Ellen Deitelzweig Senior in haar dagboek. 

 

  • European Heritage Label
  • Unesco

Bezoek Kamp Westerbork

Klik hier voor meer informatie over vervoersmogelijkheden en de bereikbaarheid.
Logo van Herinneringscentrum Kamp Westerbork